Conclusie
Jezus is geboren in september van het jaar 4 v.Chr.[16].
Terug naar begin
1. Zie De legende van de wijzen uit het oosten.
2. Er waren destijds meerdere heersers die ‘Herodes’ genoemd werden en er aanspraak op maakten koning te zijn. Zo worden in de Bijbel behalve Herodes de Grote ook Herodes Antipas en Herodes Agrippa ‘koning Herodes’ genoemd (zie bijvoorbeeld Marcus 6:14 en Handelingen 12:1). Aangezien Johannes de Doper echter al in het jaar 29 grote invloed had als profeet (Flavius Josefus, Antiquitates Judaicae, 18.5.2), moet hij uiterlijk in het eerste decennium van onze jaartelling geboren zijn. Dat sluit Herodes Agrippa uit. Ook Herodes Antipas kan niet bedoeld zijn, want hij heeft nooit over Judea geregeerd. Een zoon van Herodes de Grote, Archelaüs, heeft van 4 v.Chr. tot 6 n.Chr. over Judea geregeerd, maar hij was slechts etnarch, geen koning. Lucas was heel nauwkeurig in zijn woordkeus en noemde iemand alleen ‘koning’ als hij die titel ook werkelijk had. Als hij Archelaüs had bedoeld, zou hij het zeker niet over ‘de koning van Judea’ hebben gehad, maar over ‘de etnarch van Judea’ (vgl. Lucas 3:1 en 9:7). Archelaüs werd overigens voor zover bekend nooit ‘Herodes’ genoemd. Op grond van deze argumenten lijdt het geen twijfel dat in Lucas 1:5 alleen Herodes de Grote bedoeld kan zijn.
3. De priesters waren ingedeeld in 24 afdelingen, die elk twee maal per jaar gedurende een week dienst moesten doen in de tempel (Flavius Josefus, Antiquitates Judaicae, 7.14.7). Behalve in de week waarvoor zij specifiek waren aangewezen, deden alle afdelingen ook dienst gedurende de drie grote pelgrimsfeesten: het Pesachfeest, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest). Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat de achtste afdeling (die van Abia), afhankelijk van de weken waarin het Pesachfeest en het Wekenfeest vielen, in het voorjaar dienst deed in de 9e of de 10e week van het liturgische jaar (dat is de laatste week van ’Ijjār of de eerste week van Siwān), en in het najaar in de 35e week (dat is de eerste week van Kislēw).
4. De uitdrukking “na die dagen” wijst erop, dat enige tijd verlopen is tussen het visioen en het moment dat Elisabeth zwanger werd. Die tijd zal echter niet meer geweest zijn dan een maand, omdat de zwangerschap in dat geval niet ervaren zou zijn als vervulling van het visioen.
5. Dat Maria kort na het begin van haar zwangerschap met Jozef gehuwd is, blijkt uit Mattheüs 1:18-25. Vers 19 vermeldt dat Jozef in stilte van Maria wilde scheiden om te voorkomen dat zij in opspraak zou raken wegens buitenechtelijke geslachtsgemeenschap. Om diezelfde reden moet hij zo snel mogelijk met Maria zijn gehuwd toen hij op grond van een visioen besloten had van de scheiding af te zien. Dat wordt bevestigd door de formulering van vers 24 en 25, waaruit blijkt dat Jozef al geruime tijd voor de geboorte van Jezus met Maria gehuwd was. Dit is geloofwaardiger dan Lucas 2:5, dat stelt dat Maria ten tijde van Jezus' geboorte nog altijd niet meer dan Jozefs ‘ondertrouwde’ vrouw was. Dat Jozef al voor de geboorte van Jezus met Maria gehuwd was, wordt ook erkend door J. van Bruggen, Christus op aarde, Kampen, 1994 (3e druk), p. 97. De gebeurtenissen in Mattheüs 1:18-23 kunnen niet worden gedateerd na de reis van Maria naar Judea (Lucas 1:39-56), omdat dat zou betekenen dat Maria zowel haar visioen als haar zwangerschap gedurende 3 maanden voor haar man verborgen had gehouden. Het laatste is om meerdere redenen ongeloofwaardig. Ten eerste is het zeer onwaarschijnlijk, dat Maria het visioen en de zwangerschap voor Jozef verzwegen heeft. Dat zou immers gelet op haar huwelijksverplichtingen jegens Jozef bedrog geweest zijn – bedrog dat bovendien onvermijdelijk aan het licht zou komen. Ten tweede is het zeer onwaarschijnlijk, dat Maria haar geheim wel wilde delen met Zacharias en Elisabeth, maar niet met Jozef, die kennelijk veel van haar hield, die haar verlangen naar de komst van de Messias deelde en met wie zij op het punt stond in het huwelijk te treden. Ten derde impliceert Mattheüs 1:19, dat Jozef al enige tijd wist dat Maria zwanger was, voordat dat algemeen bekend was. Aangezien Maria al zichtbaar zwanger geweest moet zijn toen zij uit Judea terugkwam, moet Jozef dus al voor haar vertrek naar Judea geweten hebben, dat zij zwanger was.
6. Dat Maria naar Nazareth teruggekeerd is vóórdat Elisabeth bevallen was, blijkt uit Lucas 1:56-57. De datering in vers 57 “toen voor Elisabeth de tijd vervuld was, dat zij baren zou” impliceert in de context, dat de bevalling nog niet aanstaande was toen Maria naar Nazareth terugkeerde. Bovendien zou Maria, als zij kort voor de bevalling nog bij Elisabeth was geweest, zeker gebleven zijn om de bevalling mee te maken. Het is dan ook aannemelijk dat Maria niet kort voor de bevalling naar Nazareth teruggekeerd is, maar enkele weken daarvóór.
7. Dat de nieuwe belasting mogelijk mede geheven werd op onroerende bezittingen, zou afgeleid kunnen worden uit de verplichting voor Jozef en Maria om zich in Bethlehem te laten registreren, hoewel zij in Nazareth woonden. Voor een hoofdelijke belasting zou registratie in de woonplaats of de dichtstbij gelegen stad voldoende zijn geweest. Mogelijk hadden Jozef en Maria echter onroerende bezittingen in Bethlehem en moesten zij zich daarom in Bethlehem laten registreren.
8. Als de belasting al bestond, zouden de belastingplichtigen immers al eerder geregistreerd moeten zijn. Uit het feit dat het de eerste keer was dat de registratie werd uitgevoerd, volgt dat de bestaande registraties niet voldoende waren. Dat impliceert dat er een nieuwe belasting werd ingevoerd, die een nieuwe registratieplicht noodzakelijk maakte.
9. J. van Bruggen, Lucas, Kampen, 1996 (2e druk), pp. 70-73, probeert de tegenspraak weg te nemen door Lucas 2:2 zo te interpreteren, dat de registratie eerder plaatsvond dan die ten tijde van Quirinius. Die interpretatie kan echter niet juist zijn. Het laatste deel van de zin is namelijk grammaticaal een genitivus absolutus, een bijwoordelijke bepaling los van het woord prōtè (‘eerst’). Als Lucas, zoals Van Bruggen meent, een nevenschikking (‘eerder dan …’) had bedoeld, zou hij geen genitivus absolutus hebben gebruikt.
10. Flavius Josefus, Antiquitates Judaicae, 18.1.1.
11. Zoals blijkt uit Handelingen 5:37, waar het gaat over de registratie door Quirinius, was die registratie in het collectieve geheugen van de joden blijven hangen als ‘de registratie’, waarschijnlijk vanwege het gewelddadige verzet dat deze registratie had opgeroepen. Op grond daarvan is het aannemelijk dat het verschijnsel ‘registratie’ algemeen werd geassocieerd met Quirinius als ‘de man van de registratie’.
12. De theoretische mogelijkheid dat de mededeling over Quirinius juist is en Lucas 1 dus onjuist, moet om de volgende redenen worden verworpen. Ten eerste vormt Lucas 1 een samenhangend corpus van informatie over de geboorten van Johannes de Doper en Jezus dat voor de lezers van het evangelie van groot belang was en waarvan dan ook mag worden aangenomen, dat het ontleend is aan een goed geïnformeerde bron, die zelf waar mogelijk nog eens door de evangelist zelf is geverifieerd (vgl. Lucas 1:1-4). De mededeling over Quirinius daarentegen was voor de lezers nauwelijks van belang. Het is dan ook aannemelijk dat Lucas de juistheid van die mededeling niet met dezelfde nauwkeurigheid heeft geverifieerd als de informatie over de geboorten van Johannes en Jezus. Ten tweede is het onwaarschijnlijk, dat Lucas wel nauwkeurig geweest zou zijn over de persoon onder wiens bewind de registratie had plaatsgevonden die voor Jozef en Maria de aanleiding was om naar Bethlehem te gaan, maar niet over de gebeurtenissen die daaraan voorafgegaan waren en die zowel voor Lucas zelf als voor zijn lezers veel belangrijker waren. Ten derde heeft Lucas de mededeling over Quirinius vermoedelijk niet aan zijn bron (L) ontleend, maar zelf zonder nader onderzoek aan zijn verhaal toegevoegd. Een aanwijzing daarvoor is, dat Lucas 2:3 naadloos aansluit op het eerste vers. Dit wijst erop dat vers 2 geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke bron, maar door de evangelist als redactor is toegevoegd, mogelijk om de historische setting te versterken.
13. Aldus terecht ook J. van Bruggen, Lucas, Kampen, 1996 (2e druk), p. 76.
14. Flavius Josefus, Bellum Judaicum, 2.1.1-2.5.3, Antiquitates Judaicae, 17.9.1-17.10.10.
15. De beslissingen van Augustus zijn door Flavius Josefus beschreven in Bellum Judaicum, 2.6.3, en Antiquitates Judaicae, 17.11.4-17.11.5. Hoewel Josefus niet uitdrukkelijk vermeldt dat de fiscale autonomie werd opgeheven, ligt dat wel voor de hand. Het kan bovendien worden afgeleid uit het feit dat aan elk van Herodes' opvolgers bepaalde belastinginkomsten werden toegewezen. Dat zou immers niet nodig geweest zijn, als zij zelfstandig konden bepalen welke belastingen geheven zouden worden. De regeling lijkt zo geweest te zijn, dat Herodes' opvolgers niet meer zelf konden bepalen welke belastingen zij zouden heffen, maar recht kregen op de opbrengst van de belastingen die door de Romeinen geheven zouden worden. Dit wordt bevestigd door het feit dat de keizer op eigen gezag aan de Samaritanen een belastingvermindering verleende. Dat de keizer het recht op belastingheffing naar zich toe trok, past goed in de tendens om het romeinse gezag in Palestina te versterken - een tendens die er al binnen tien jaar toe zou leiden dat Judea helemaal onder romeins bestuur werd geplaatst.
16. Sommigen menen, dat de geboorte van Jezus niet zo nauwkeurig in de maand september gedateerd kan worden, omdat we niet met zekerheid kunnen vaststellen in welke weken het de beurt van de priesterafdeling van Abia was om in de tempel dienst te doen. De datering in de maand september is echter niet afhankelijk van het gegeven met betrekking tot de afdeling van Abia. Ook als we dat gegeven negeren, blijft de conclusie staan dat Jezus niet eerder of later dan in september van het jaar 4 v.Chr. geboren kan zijn. Eerder is namelijk al niet mogelijk omdat de registratie niet eerder kan worden gedateerd dan in september van het jaar 4 v.Chr., en later niet omdat de reizen van Maria naar Judea en terug niet kunnen hebben plaatsgevonden in de periode van april tot en met juli 4 v.Chr. Kortom, het gegeven met betrekking tot de afdeling van Abia is niet de enige reden waarom de geboorte van Jezus gedateerd moet worden in september. Die datering wordt er echter wel in belangrijke mate door ondersteund.