|
De nazoreeën waren van meet af gericht op de eindtijd, de komst van de ‘dag van Jahweh’. Daar hadden zij ook hun naam (nātserājē = de wachters) aan te danken. In elk geval in de eerste decennia na de hemelvaart van Jezus geloofden zij, dat het gericht aanstaande was. Dit blijkt uit de volgende passages:
Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht van Jahweh, en Hij de Messias, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; hem moest de hemel opnemen en tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. Mozes toch heeft gezegd: “Jahweh God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid.” En al de profeten, van Samuel af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd.
Hij [Jezus] heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden.
Aanvankelijk beschouwden de nazoreeën hun eigen tijd dus als de laatste dagen, de dagen die onmiddellijk voorafgingen aan het gericht. Zij geloofden dat Jezus spoedig zou wederkomen en dan het gericht dat door de profeten was aangekondigd, zou voltrekken. Dat zou de ‘dag van Jahweh’ zijn, waarop God alle dingen weer nieuw zou maken en allen die niet naar de Messias hebben willen luisteren, zou uitroeien. Naarmate de tijd verstreek en de wederkomst van Jezus uitbleef, hebben de nazoreeën waarschijnlijk - evenals de andere christenen - de verwachting van een spoedige wederkomst laten varen. Zij bleven echter geloven, dat Jezus eens zou wederkomen om de levenden en de doden te oordelen en alle dingen nieuw te maken. Daarmee samenhangend, geloofden zij in een opstanding der doden. Dat ook de latere nazoreeën leerden dat Jezus eens zou wederkomen, dat de doden dan zouden opstaan, dat de wereld door Jezus geoordeeld zou worden en dat hij bij zijn wederkomst het Koninkrijk van God voor eeuwig zou vestigen, wordt bevestigd door uitspraken van Justinus Martyr en Epifanius [1].
1. Zie Justinus Martyr, Dialogus cum Tryphone, 46; Epifanius, Panarion, 29. |