Betrouwbaarheid van de Bijbel
Omdat wij als uitgangspunt nemen dat de Bijbel een verzameling is van menselijke geschriften, waaraan niets menselijks vreemd is en die dus feitelijke onjuistheden kunnen bevatten, zou de vraag kunnen rijzen, in hoeverre de Bijbel als bron van informatie over het leven en de leer van Jezus wel betrouwbaar is.
Vooropgesteld moet worden, dat het feit dat de bijbelse geschriften feitelijke onjuistheden bevatten, op zichzelf niet betekent dat de Bijbel als bron van informatie onbetrouwbaar zou zijn. Elke bron, hoe betrouwbaar ook, bevat feitelijke onjuistheden. Dat geldt ook voor de verklaringen van getuigen in een rechtszaak. Waar het bij de betrouwbaarheid van een getuige om gaat is echter niet, of alles waar is wat de getuige beweert, maar of de getuige een voorstelling van zaken geeft die over het geheel genomen zodanig in overeenstemming met de werkelijkheid is, dat zij ons in staat stelt gefundeerde oordelen te geven over de dingen die zijn voorgevallen en de personen die daarbij betrokken zijn geweest. Hetzelfde geldt voor historische documenten.
Er zijn naar mijn mening drie redenen om aan te nemen dat de Bijbel, ondanks de feitelijke onjuistheden die zij bevat, toch een betrouwbare bron van informatie over het leven en de leer van Jezus is. Ten eerste zijn de geschriften van het Nieuwe Testament waarin vrijwel alle informatie over Jezus te vinden is, de evangeliën, bedoeld als geschiedschrijving. Ten tweede hebben de samenstellers van de Bijbel ernaar gestreefd door samenvoeging van deze geschriften een historisch betrouwbare voorstelling van zaken te geven. Ten derde wordt de betrouwbaarheid van de Bijbel spiritueel bevestigd in de geloofservaring van christenen, dat God zelf zich in de Bijbel openbaart.
1. Dat de evangeliën bedoeld zijn als geschiedschrijving, blijkt in de eerste plaats uit het feit dat de evangelisten op talloze plaatsen melding maken van gebeurtenissen die zij zeker zouden hebben weggelaten, als zij religieuze fictie hadden willen schrijven. Zo past de beschrijving van Jezus als een rondreizende prediker uit de verachte provincie Galilea, afkomstig uit het onooglijke gehucht Nazareth, niet in het beeld dat de toenmalige gelovigen van de Messias hadden (vgl. Johannes 1:47: ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’). Het feit dat de evangelisten Jezus toch zo beschreven hebben, bevestigt dan ook niet alleen, dat Jezus werkelijk uit Nazareth afkomstig was, maar ook, dat zij er niet op uit waren religieuze fictie te schrijven over de man van wie zij geloofden dat hij de Messias was, maar een beschrijving hebben willen geven van de gebeurtenissen zoals zij werkelijk hadden plaatsgevonden.
In de tweede plaats blijkt de bedoeling van de evangeliën uit het feit, dat de evangelisten elkaars weergave van de gebeurtenissen gecorrigeerd hebben. Mattheüs en Lucas hebben beiden gebruik gemaakt van het evangelie van Marcus, maar zonder de feiten die in dat evangelie beschreven stonden, onkritisch over te nemen. Als wij het evangelie van Mattheüs en het evangelie van Lucas vergelijken met het evangelie van Marcus, blijken zowel Mattheüs als Lucas niet alleen de volgorde en de schrijfstijl aangepast te hebben, maar ook veel feiten. Daarvoor zou geen reden geweest zijn, als zij het niet belangrijk gevonden hadden de werkelijkheid zo goed mogelijk weer te geven.
Het streven van de evangelisten naar een historisch betrouwbare weergave van de feiten blijkt in de derde plaats uit de hierboven reeds geciteerde inleiding op het evangelie van Lucas (Lucas 1:1-4). Uit deze inleiding blijkt niet alleen, dat Lucas het literaire genre van de toenmalige geschiedschrijving beheerste, maar ook, dat hij zich ervan bewust was dat er na verloop van tijd allerlei verhalen over Jezus waren ontstaan, waarvan de historische betrouwbaarheid op zijn minst twijfelachtig was. Kennelijk wilde Lucas in zijn evangelie alleen datgene opnemen, wat ook na grondige verificatie de toets der kritiek kon doorstaan. Dit bevestigt, dat hij erop uit was de gebeurtenissen zo goed mogelijk weer te geven zoals zij werkelijk hadden plaatsgevonden. Er is geen reden om aan te nemen, dat dit bij de andere evangelisten anders was, ook al hebben zij de overleveringen over Jezus waarschijnlijk minder grondig geverifieerd dan Lucas.
2. Dat de evangeliën tezamen een historisch betrouwbare voorstelling van zaken geven, volgt uiteraard niet alleen uit de bedoeling van de evangelisten. Ook mensen die de bedoeling hebben om de werkelijkheid zo goed mogelijk weer te geven, slagen daar immers alleen in, als zij over betrouwbare informatie beschikken. Dat was echter bij de evangelisten het geval. Zeker de evangeliën van Marcus, Mattheüs en Lucas zijn gebaseerd op goed geïnformeerde bronnen, en dat geldt in iets mindere mate ook voor het evangelie van Johannes. Daarbij komt, dat de samenstellers van de Bijbel ernaar gestreefd hebben door samenvoeging van de geschriften van het Nieuwe Testament een historisch betrouwbare voorstelling van zaken te geven.
Het laatste blijkt allereerst uit het feit, dat de evangeliën überhaupt in het Nieuwe Testament zijn opgenomen. De samenstellers van de Bijbel hadden er ook voor kunnen kiezen, alleen dogmatische en profetische geschriften op te nemen. Uit het feit dat zij het echter nodig gevonden hebben ook evangeliën op te nemen, blijkt het belang dat de samenstellers van de Bijbel gehecht hebben aan een goede weergave van wat Jezus werkelijk gedaan en gezegd had. Kennelijk hechtten zij er, evenals de evangelisten, groot belang aan dat de historische waarheid over Jezus werd vastgelegd.
Dat de samenstellers van de Bijbel ernaar gestreefd hebben een historisch betrouwbare voorstelling van zaken te geven, blijkt verder uit het feit dat zij niet slechts één evangelie hebben opgenomen, maar vier. Het opnemen van vier verschillende evangeliën is alleen te verklaren door aan te nemen, dat de samenstellers van de Bijbel er niet zozeer op uit waren hun dogmatische standpunten te bevestigen, maar de historische waarheid over Jezus door te geven. Kennelijk zagen zij dat doel het beste gewaarborgd door de evangeliën niet met elkaar in overeenstemming te brengen, maar ze alle vier ongewijzigd in het Nieuwe Testament op te nemen.
Ten slotte blijkt het oogmerk van de samenstellers van de Bijbel ook uit de redenen waarom sommige geschriften wel, en andere niet in het Nieuwe Testament werden opgenomen. Eén van de belangrijkste criteria bij de selectie van deze geschriften was, of zij gebaseerd waren op informatie van de apostelen of op goed geïnformeerde bronnen uit hun directe omgeving. De samenstellers van de Bijbel hadden er ook voor kunnen kiezen, alleen de inhoud te laten gelden. De keuze voor de bron als criterium bevestigt hun bedoeling om alleen die geschriften op te nemen, die een betrouwbaar beeld gaven van wat Jezus werkelijk gedaan en gezegd had.
3. De eerste twee redenen om aan te nemen dat de Bijbel, ondanks de feitelijke onjuistheden die zij bevat, toch een betrouwbare bron van informatie over het leven en de leer van Jezus is, maken de betrouwbaarheid van de Bijbel plausibel. Voor een christen die gewend is met de Bijbel om te gaan als met het Woord van God, komt daar nog een belangrijke reden bij. Wie ervaren heeft dat God zelf zich in de Bijbel openbaart, kan niet anders dan erop vertrouwen dat wat de Bijbel vermeldt over het leven, de daden en de leer van Jezus, historische werkelijkheid is. Dat betekent niet, dat er geen vragen meer zijn over wat Jezus precies heeft bedoeld of over wat er precies is gebeurd. Zulke vragen nemen echter niet weg, dat de geloofservaring van de Bijbel als openbaring van God ons spiritueel de zekerheid geeft dat God zich niet in fictie openbaart, maar in historische werkelijkheid, en dat wij er daarom zeker van mogen zijn dat de Bijbel een betrouwbare bron van informatie over die werkelijkheid is.
Natuurlijk is de betrouwbaarheid van de Bijbel met al deze argumenten niet bewezen. Dat zou ook niet kunnen, want betrouwbaarheid is niet een eigenschap die bewezen kan worden. Betrouwbaarheid van mensen blijkt in de praktijk doordat wij, als wij ons vertrouwen op hen stellen, niet teleurgesteld worden. Het is daarbij een moreel uitgangspunt, dat wij ervan uitgaan dat de ander betrouwbaar is, zolang het tegendeel niet gebleken is. Dat is voor de Bijbel niet anders. Ook voor de Bijbel geldt, dat wij ervan moeten uitgaan dat zij betrouwbaar is, zolang het tegendeel niet blijkt. Het is mijn stellige overtuiging dat iedereen die dat doet en zich niet door feitelijke onjuistheden in de Bijbel van de wijs laat brengen, maar erop vertrouwt dat de Bijbel als geheel een getuigenis van Jezus aflegt dat ook in historisch opzicht waar is, daarin niet teleurgesteld zal worden.
Terug naar begin
Tegenstrijdigheden in de Bijbel
Eén van de problemen die wij bij het bestuderen van de historische werkelijkheid aan de hand van de Bijbel tegenkomen, is het feit dat de Bijbel veel tegenstrijdigheden bevat. Dat roept de vraag op, hoe wij daarmee moeten omgaan. Als de bijbelschrijvers elkaar op een bepaald punt tegenspreken of een verschillende voorstelling van zaken geven, hoe kunnen wij dan achterhalen wat zich in werkelijkheid heeft afgespeeld?
Vooropgesteld moet worden, dat wij niet moeten proberen tegenstrijdigheden in de Bijbel te negeren door ze te ontkennen of door middel van een gekunstelde uitleg weg te ‘verklaren’. De uitleg van een historisch document moet te allen tijde recht doen aan de bedoeling van het document zelf. Als een document in tegenspraak is met een ander document, is dat geen reden om het document anders uit te leggen dan zoals het bedoeld is. Dat is niet anders, als het document naderhand is opgenomen in de Bijbel.
Als wij ook na zorgvuldige lezing van de teksten tot de conclusie komen dat het ene bijbelboek een andere lezing van de feiten geeft dan het andere, zullen de verschillende lezingen tegen elkaar afgewogen moeten worden. Daarbij moeten wij alle eerder besproken criteria voor de aannemelijkheid van informatie in aanmerking nemen. Dit betekent dat wij ons aan de hand van de bedoeling van de tekst, het oogmerk van de auteur, de bronnen waarop de informatie is gebaseerd, de interne consistentie en de externe consistentie een oordeel moeten vormen over de aannemelijkheid van de informatie. Bij verschil in aannemelijkheid is alleen die lezing geloofwaardig, die op de meest aannemelijke informatie berust.
Vaak blijkt de informatie uit het ene document niet duidelijk aannemelijker te zijn dan die uit het andere, maar in sommige opzichten aannemelijker en in andere opzichten minder aannemelijk. Het kan bijvoorbeeld voorkomen, dat een document feiten vermeldt die gebaseerd zijn op een goed geïnformeerde bron, maar niet gesteund worden door een tweede bron. Als die feiten in tegenspraak zijn met informatie in een ander document die gebaseerd is op twee onafhankelijke, maar minder goed geïnformeerde bronnen, is het niet zonder meer duidelijk welke informatie het meest aannemelijk is. Er is namelijk geen rangorde tussen de criteria. Soms moet aan één goed geïnformeerde bron de voorkeur gegeven worden boven twee slecht geïnformeerde, maar soms ook niet. In dit soort gevallen kan alleen meer zekerheid worden verkregen door meer gegevens te verzamelen die voor de beoordeling van de aannemelijkheid van belang kunnen zijn.
Er kan dus in het algemeen niet op voorhand worden gezegd, hoe de afweging zal uitvallen. Dat is echter minder belangrijk dan de afweging zelf. Waar het om gaat is, dat wij uitgaan van een ongekunstelde uitleg van de teksten en tegenstrijdige lezingen zorgvuldig en beredeneerd tegen elkaar afwegen.
Terug naar begin
Afweging tegen buitenbijbelse bronnen
Ten slotte merk ik op dat afweging van informatie uit de Bijbel niet alleen aan de orde komt bij tegenstrijdigheden in de Bijbel, maar ook bij tegenspraak tussen informatie uit de Bijbel en informatie uit buitenbijbelse bronnen zoals de geschriften van Flavius Josefus of van de gemeenschap van Qumran. Het is dus niet zo, dat informatie die binnen de Bijbel niet wordt tegengesproken, per definitie vast staat.
Als de geschriften van Josefus of Qumran informatie bevatten die in tegenspraak is met informatie uit de Bijbel, zal op dezelfde manier een afweging gemaakt moeten worden als bij tegenstrijdigheden in de Bijbel. Als het gaat om zaken waarover Josefus of de gemeenschap van Qumran beter geïnformeerd waren dan de evangelisten, zal dat vrijwel altijd leiden tot de conclusie dat de bijbelse informatie ongeloofwaardig is. In veel andere gevallen zal er echter onvoldoende reden zijn om de voorkeur te geven aan Josefus of Qumran.
Terug naar begin
1. Vertaling van F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes in: Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden, Amsterdam, 2005 (4e druk).