|
Brondocumenten van het oorspronkelijke kerstverhaaldoor J.C. Plooy
InleidingHet oorspronkelijke kerstverhaal bestaat uit de beschrijvingen van de geboorten van Johannes de Doper en Jezus zoals zij door de evangelisten Lucas en Mattheüs zijn opgetekend en met enkele aanvullingen zijn vastgelegd in Lucas 1:5-2:40 en Mattheüs 1:18-25. Het verhaal in Mattheüs 2:1-12 (over de wijzen uit het oosten) behoort er niet toe: het is een legende die achteraf aan de informatie over Jezus' geboorte is toegevoegd (zie De legende van de wijzen uit het oosten). De evangelist Lucas heeft zijn kerstverhaal vrijwel zeker ontleend aan een nazorees document dat informatie bevatte die waarschijnlijk deels terugging op verklaringen van de moeder van Jezus, Maria, deels op overleveringen uit de kring van gelovigen waartoe Maria behoorde. Dat document was een samenvoeging van twee eerdere nazoreese documenten met betrekking tot de geboorte van Johannes de Doper en Jezus, waarin de auteur om literaire redenen een viertal liturgische hymnen had ingevlochten: het ‘Magnificat’ (Lucas 1:46b-55), het ‘Benedictus’ (Lucas 1:68-79), het ‘Gloria’ (Lucas 2:14) en het ‘Nunc dimittis’ (Lucas 2:29-32). Het is aannemelijk dat de hymnen geen deel uitmaakten van de oorspronkelijke documenten, maar pas bij de samenvoeging ervan zijn toegevoegd. [1] De oorspronkelijke documenten waren geschreven in het aramees en waarschijnlijk tussen de jaren 40 en 60 ontstaan. Zij waren echter niet overal bekend, in ieder geval niet bij de auteur van het Evangelie der hebreeën, dat eveneens onder de nazoreeën is ontstaan en min of meer in diezelfde tijd geschreven is [2]. Ook het samengestelde document, dat vermoedelijk pas na het jaar 60 is ontstaan en door de evangelist Lucas is gebruikt, was waarschijnlijk niet overal bekend. Wellicht hadden zowel de oorspronkelijke documenten als het samengestelde document hun oorsprong in Galilea en was het Evangelie der hebreeën ontstaan in Judea, maar daarover kan vooralsnog geen zekerheid worden verkregen [3]. In ieder geval mag worden aangenomen, dat de evangelist Lucas bij zijn onderzoek naar de feiten met betrekking tot het leven van Jezus (vgl. Lucas 1:1-4) gestoten is op het samengestelde document, dat op dat moment weinig bekend was, maar over de geboorte van Jezus belangrijke informatie bevatte, die de evangelist betrouwbaar genoeg vond om in zijn evangelie op te nemen. De evangelist Mattheüs heeft de episode in Mattheüs 1:18-25 vermoedelijk ontleend aan het zojuist genoemde Evangelie der hebreeën, dat omstreeks het jaar 50 geschreven was en één van de bronnen was waaruit het Evangelie van Mattheüs is ontstaan [4]. Bij gebrek aan bewijs daarvoor noem ik het door Mattheüs gebruikte brondocument echter neutraal het ‘derde document’. Wij beschikken helaas niet over een authentiek exemplaar van de documenten die de basis hebben gevormd voor het oorspronkelijke kerstverhaal, maar het is met behulp van de evangeliën waarin zij zijn verwerkt, wel mogelijk de teksten ervan met een hoge mate van waarschijnlijkheid te reconstrueren. Hierna geef ik de gereconstrueerde teksten, voor zover nodig voorzien van voetnoten waarin de reconstructie wordt gemotiveerd. Ik volg daarbij waar mogelijk de NBG-vertaling van 1951, die weliswaar enigszins gedateerd is, maar over het algemeen nauwkeuriger is dan de latere nederlandse vertalingen. Eventuele correcties op de NBG-vertaling zijn in voetnoten gemotiveerd. Tekst van het eerste documentEr was in de dagen van Herodes, de koning van Judea, een priester, genaamd Zacharias, behorende tot de afdeling van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aäron en haar naam was Elisabeth. Zij waren beiden rechtvaardig voor God en leefden naar alle geboden en eisen des Heren, onberispelijk. En zij waren kinderloos, omdat Elisabeth onvruchtbaar was, en zij waren beiden op hoge leeftijd gekomen. En het geschiedde, toen hij de priesterdienst voor God verrichtte in de beurt zijner afdeling, dat hij door het lot werd aangewezen, volgens de regel van de priesterdienst, om de tempel des Heren binnen te gaan en het reukoffer te brengen. En de gehele volksmenigte was buiten in gebed op het uur van het reukoffer. En hem verscheen een engel des Heren, staande ter rechterzijde van het reukofferaltaar. En Zacharias ontroerde bij dat gezicht, en vrees beving hem. Maar de engel zeide tot hem: “Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elisabeth zal u een zoon baren en gij zult hem de naam Johannes geven. En blijdschap en vreugde zal uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor de Here en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met een heilige geest [5] zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan, en velen der kinderen Israels zal hij bekeren tot de Here, hun God. En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden”. En Zacharias zeide tot de engel: “Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben een oud man en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen”. En de engel antwoordde en zeide tot hem: “Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen. En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot de dag toe, dat deze dingen geschieden, omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt, die op hun tijd in vervulling zullen gaan”. En het volk stond op Zacharias te wachten en zij verwonderden zich, dat hij zo lang in de tempel vertoefde. Toen hij dan naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken en zij begrepen, dat hij in de tempel een gezicht gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom. En het geschiedde, toen de dagen van zijn dienst vervuld waren, dat hij vertrok naar zijn huis. Na die dagen werd Elisabeth, zijn vrouw, zwanger, en zij verborg zich vijf maanden, want, zeide zij: “Aldus heeft de Here aan mij gedaan in de dagen waarin Hij op mij nederzag om mijn smaad onder de mensen weg te nemen”. In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazareth, tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was Maria. En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: “Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u”. Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn. En de engel zeide tot haar: “Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen”. En Maria zeide tot de engel: “Hoe zal dat geschieden?” [6] En de engel antwoordde en zeide tot haar: “Een heilige geest [7] zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen [8]. En zie, Elisabeth, uw verwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette. Want geen woord dat van God komt, zal krachteloos wezen”. En Maria zeide: “Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord”. En de engel ging van haar heen. Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. En toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en Elisabeth werd vervuld met een heilige geest [9]. En zij riep uit met luider stem en sprak: “Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. En waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. En zalig is zij, die geloofd heeft, want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden”. [10] En Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde terug naar haar huis. Toen voor Elisabeth de tijd vervuld was dat zij baren zou, bracht zij een zoon ter wereld. En haar buren en nabestaanden hoorden, dat de Here zijn barmhartigheid aan haar had grootgemaakt, en zij verheugden zich met haar. En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij kwamen om het kind te besnijden, en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen. Doch zijn moeder antwoordde en zeide: “Neen, hij moet Johannes genoemd worden”. En zij zeiden tot haar: “Er is toch niemand in uw familie, die die naam draagt”. En zij beduidden zijn vader, dat hij beslissen zou, hoe hij het kind genoemd wilde hebben. En hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef deze woorden: “Johannes is zijn naam”. En zij verwonderden zich allen. En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong (losgemaakt), en hij sprak, God lovende. En over allen, die in hun nabijheid woonden, kwam vrees, en in het gehele bergland van Judea werden al deze dingen besproken. En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: “Wat zal er van dit kind worden?” Want de hand des Heren was met hem. [11] [12] En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag, dat hij zich aan Israel vertoonde. En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven. [13] En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg. En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij hem moesten besnijden, ontving hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer hij in de moederschoot was ontvangen. En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij hem naar Jeruzalem om hem de Here voor te stellen, gelijk geschreven staat in de wet des Heren: ‘Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here’, en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven. En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israel, en een heilige geest was op hem [14]. En hem was door de heilige geest [15] een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. En hij kwam door de geest [16] in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God. [17] En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: “Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israel en tot een teken, dat weersproken wordt - en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan -, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden”. Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten. En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. [18] Tekst van het tweede documentToen Jezus geboren was,[19] waren er herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: “Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Heer, in de stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe”. [20] En het geschiedde, dat de herders tot elkander spraken: “Laten wij dan naar Bethlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt”. En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe. En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd. [21] En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was. Tekst van het derde documentDe geboorte van Jezus Christus geschiedde aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit een heilige geest [22]. Daar nu Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, was hij van zins in stilte van haar te scheiden. Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zeide: “Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit een heilige geest [23]. Zij zal een zoon baren en gij zult hem de naam Jezus geven. Want hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden.” [24] Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij, zoals de engel des Heren hem bevolen had en hij nam zijn vrouw tot zich. En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus.
1. Er zijn sterke taalkundige en stilistische aanwijzingen, dat de tekst van Lucas 1:5-2:40 ontleend is aan een afzonderlijk document van palestijns-joodse oorsprong. Zo wordt in dit gedeelte aanmerkelijk meer dan elders in het Evangelie van Lucas gebruik gemaakt van hebraïsmen en aan het hebreeuws ontleende zinsconstructies. Vgl. A.F.J. Klijn, De wordingsgeschiedenis van het Nieuwe Testament, Utrecht/Antwerpen, 1978 (6e druk), pp. 53-54. Het lijdt geen twijfel, dat daarbij gedacht moet worden aan een nazorees document, aangezien de nazoreeën in het toenmalige Palestina de enige godsdienstige groepering vormden waarin documenten als dit zouden kunnen ontstaan. Het is aannemelijk, dat dit document is ontstaan door een doorlopend verhaal uit één betrekkelijk groot nazorees document samen te voegen met een tekst uit een kleiner nazorees document en er vervolgens vier liturgische hymnen in te vlechten. Dat verreweg het grootste deel van het verhaal (Lucas 1:5-2:7 en Lucas 2:21-40) is ontleend aan één document, kan worden afgeleid uit de interne samenhang en coherente structuur ervan. Op grond van de volgende argumenten is het plausibel, dat daarnaast gebruik gemaakt is van een tweede document, waaraan Lucas 2:8-20 is ontleend. Ten eerste vormt die passage een op zichzelf staand geheel, zonder narratief verband met de rest van het verhaal. Ten tweede is zij van een ander genre dan de rest van het verhaal: de nadruk ligt niet op de geboorte van Jezus als historisch feit, maar op de religieuze betekenis ervan. Ten derde wordt Jezus in die passage niet ‘Jezus’ genoemd, en ook niet ‘de Christus’ (zoals verwacht zou mogen worden, vgl. Lucas 2:26), maar ‘Christus’ zonder meer. Het laatste wijst erop, dat de passage ontleend is aan een bron uit een tijd waarin de titel ‘Christus’ al gebruikt werd als een soort eigennaam voor Jezus, terwijl de bron waaraan de rest van het verhaal is ontleend, Jezus uitsluitend aanduidt met de eigennaam ‘Jezus’. Aangezien het gebruik van de naam ‘Christus’ als een soort eigennaam voor Jezus uit een latere tijd stamt, kan daaruit worden afgeleid, dat het tweede document van latere datum is dan het eerste. De auteur van het document dat uiteindelijk door de evangelist Lucas is gebruikt, moet de twee oorspronkelijke documenten hebben samengevoegd tot één doorlopend verhaal, waarbij hij de tekst van het tweede document heeft tussengevoegd tussen de beschrijving van Jezus' geboorte (Lucas 2:7) en de vermelding van diens besnijdenis (Lucas 2:21). Dat de hymnen niet in de oorspronkelijke documenten voorkwamen, maar pas in de tekst zijn ingevlochten toen die documenten werden samengevoegd, kan worden afgeleid uit (a) het feit dat zij afzonderlijke literaire eenheden vormen, zonder narratieve samenhang met de context waarin zij in de uiteindelijke tekst zijn opgenomen, en (b) het feit dat de teksten van de oorspronkelijke documenten beide zijn aangevuld met een of meer hymnen, hetgeen alleen te verklaren is, als de invlechting van de hymnen heeft plaatsgevonden door de auteur die de documenten heeft samengevoegd. Dat de informatie in de documenten deels terugging op verklaringen van Jezus' moeder Maria, deels op overleveringen uit de kring van gelovigen waartoe Maria behoorde, kan worden afgeleid uit teksten als Lucas 1:26-56, Lucas 2:6-7, Lucas 2:19 en Lucas 2:34-35. Zoals uit Lucas 2:5 blijkt, kan de informatie in het eerste brondocument niet rechtstreeks van Maria afkomstig geweest zijn, aangezien Maria uiteraard heel goed wist dat Jozef en zij al gehuwd waren toen zij naar Bethlehem gingen (Mattheüs 1:24-25). De informatie in het tweede brondocument zou wel rechtstreeks van Maria afkomstig geweest kunnen zijn (vgl. Lucas 2:19), maar daarover kan vooralsnog slechts worden gespeculeerd.
|